Och! dat zij die geestelijk genoemd wenschen te worden geen bloot vleesch en bloed onder de ten eeuwigen leven herborene lidmaten Christi door den waterdoop mogten ingelijfd achten
150 jaar geleden overleed de eerste baptistenpredikant in Nederland. Winsum is de geboorteplaats van deze kerkstichter. Vader was militair geweest en had er een houtzaagmolen. Moeder was de dochter van een kalkfabrikant. (Haar broer werd de eerste burgemeester van de gemeente Winsum). Ze lieten hun kind in de kerk van Obergum dopen. Maar later vond deze dopeling die doop niet goed genoeg. Wat in zijn eeuw nog zeldzaam was. Hoewel na de invoering van de Burgerlijke Stand de doop niet meer nodig was om belangrijke burgerrechten te kunnen laten gelden, hielden de meeste theologen en kerken de kinderdoop recht overeind. Feisser niet.
Al rond 1808 was het gezin verhuisd naar Veendam. Vader werd er rijksontvanger. Onder invloed van een vrome oma koos zoonlief voor de studie theologie in plaats van het leger. Dat ging hem goed af, hij won een prijs, promoveerde op een kerkvader en werd predikant, het laatst in Franeker. Maar toen zijn vrouw, een barones, overleed alsmede twee kinderen en hij zelf ook ziek werd, moest hij ontslag nemen. Hij ging weer thuis wonen. In de geestelijke crisis die hij nu doormaakte, 33 jaar oud, had zijn Verlosser zich in hem geopenbaard, zei hij later. Amerikaanse opwekkingslectuur speelde daarbij een rol.
Na een half jaar kon hij het predikantschap weer oppakken: in Gasselternijveen waar maar weinig geestelijk leven zou zijn. Hij preekte er de kerk vol. Maar conflicten in de kerkenraad over zijn standpunten leidden tot zijn afzetting op nieuwjaarsdag 1844. Hij vond dat een kerk alleen met echte gelovigen volwaardig ‘lichaam van Christus’ kon zijn. Daarin passen geen gedoopte leden die geen geestelijk leven leiden. ‘Die den Geest Christi niet heeft, die komt Hem niet toe!’ zo luidt de titel van zijn brochure uit 1844. Net als de mensen van de Afscheiding (ds de Cock) legde Feisser de lat dus hoog. Bij de aanvraag om erkenning van zijn afgescheiden ‘Gemeente van Gedoopte Christenen’ geeft hij op dat ze van gereformeerde belijdenis zijn.
Maar zonder kinderdoop. Want intussen hadden Duitse geestverwanten Feisser bekend gemaakt met het baptisme. Op donderdag 15 mei 1845 kregen de eerste zeven mensen op ’t Nijveen in een ondiepe veenvaart de doop door onderdompeling toegediend. (Bij het land van boer Reiling. Achterkleinzoon Jannes Reiling was een van mijn docenten uitleg Nieuwe Testament, tevens hoogleraar aan het seminarie van de Baptisten-Unie).
Erg succesvol was Feisser niet. Zijn kleine gemeente scheurde al snel. Hij trok nog wat rond en probeerde tevergeefs elders emplooi te vinden. Hij werd landbouwer met een kleine huisgemeente. Maar vanuit Amsterdam kwamen er evangelisten naar de veenkoloniën en zo kreeg het baptisme er toch verder voet aan de grond. En in de twintigste eeuw zouden de pinksterbeweging en de evangelikale opwekkingsbewegingen van over zee binnenwaaien. Nu met een veel grotere golf van kerkstichtingen op basis van volwassendoop. Onze PKN is momenteel bezig toenadering tot deze kerken te zoeken. Feisser had nu misschien mogen blijven.