Er zijn in Nederland 6808 basisscholen in allerlei soorten en maten. Per leerjaar zitten er ongeveer 175.000 kinderen op school. Aldus de officiële cijfers. In de Protestantse Kerk worden er momenteel rond de 7700 kinderen per jaar gedoopt. Dat is dus minder dan vijf procent van alle pasgeborenen. Nauwelijks meer dan gemiddeld één kind per basisschool per jaar. Toch meent de kerkleiding bij de presentatie van de jaarcijfers 2013 in de synode en in de rondzendmail daar met grote letters boven te kunnen zetten dat de kinderdoop springlevend is. Het is een wel erg nadrukkelijke ‘framing’ van de cijfers. In de rondzendmail zelfs vergezeld met een staatje dat laat zien dat voorzover er in de PKN gedoopt wordt dat bijna altijd een kinderdoop is.
Eerder dit jaar heb ik in een stukje in Trouw de synode verweten dat men veel te eenzijdig beleid voert dat gericht is op het promoten van de kinderdoop. Daartoe is een paar jaar geleden besloten, inclusief beleid dat erop gericht is dat die doop dan ook eenmalig blijft en niet gevolgd wordt door een herdoop. Onze kerk voert in oecumenisch verband actief beleid om herdoop bij overgang naar een andere kerk tegen te gaan.
Wie dieper in de cijfers duikt kan zien dat er ook geboortes plaatsvinden bij ouders die lid zijn van de PKN zonder dat er een kinderdoop op volgt. Er staat dan met zoveel woorden in de statistiekbrief dat het duidelijk is dat niet alle ingeschreven kinderen worden gedoopt. ‘Dit hangt mogelijk samen met de sterke tendens onder de ouders van deze kinderen om geen belijdenis te doen’. Wat de cijfers ook laten zien is dat het aantal keren dat er per jaar openbare geloofsbelijdenis plaatsvindt minder dan de helft is van het aantal kinderdopen. En dat het aantal uitschrijvingen per jaar een veelvoud is van die van doop en belijdenis.
Kortom: de kinderdoop van een marginaal aantal pasgeboren ingezetenen van Nederland wordt in veel gevallen niet gevolgd door een traject van catechese die uitmondt in geloofsbelijdenis, maar eerder in kerkverlating, soms om in te treden in een andere kerk al dan niet gepaard aan een herdoop, in de meeste gevallen waarschijnlijk om buitenkerkelijk verder te gaan. We zien een doop die in teveel gevallen niet meer wordt gevolgd door een langdurige catechetische en pastorale begeleiding en kerkelijk engagement. Waarmee de kloof tussen de dooppraktijk en de bijbelse betekenis van de waterdoop steeds groter wordt, want de waterdoop in de bijbel markeert het begin van het leven in de navolging van Christus. Teveel gedoopten zeggen op een bepaald moment, en steeds vaker al vroeg, nee tegen die navolging.
Die 7700 kinderen die de waterdoop hebben ontvangen moeten we ondertussen wel koesteren. Met mijn kritiek op het synodebeleid zeg ik niet dat we niet heel enthousiast mensen moeten verwelkomen die met hun kind het pad van een gelovige opvoeding willen betreden. We moeten ze juist stevig begeleiden, enthousiasmeren en inspireren. Maar de kerkleiding zou meer moeten doen met het ongemakkelijke gevoel dat menige predikant heeft bij de voortzetting van de dooppraktijk uit de tijd van volkskerk en verzuilde samenleving, terwijl die steeds schever aansluit op de postmoderne situatie van kerk in een geseculariseerde en multireligieuze omgeving.
Karl Barth, de belangrijkste protestantse ‘kerkvader’ van de 20e eeuw was tevens criticus van de kinderdoop. Ik heb van hem geleerd dat een dominee niet in zijn eentje de kerkelijke praktijk moet gaan veranderen. Dat moet als dat nodig is de kerk doen. Maar kerken zijn logge lichamen en onze kerk is ook nog eens lui en heeft een kerkleiding die een slaapmiddel verspreidt.
Voor mijzelf betekent dit dat ik met vreugde kinderen blijf dopen die daarvoor van harte worden aangemeld, maar dat ik ook regelmatig wijs op de mogelijkheid van een verwelkomingsritueel zonder doopwater (zegening, ‘opdragen’, zalving). Want het ‘ja’ van God tegen het pasgeboren kind kan op allerlei manieren gevierd worden. En als zich ooit een volwassene meldt met de nadrukkelijke wens van een doop omdat er aan de eigen kinderdoop geen persoonlijke herinnering bestaat, kan deze op mijn steun en hulp rekenen.