Mahatma Gandhi (2 oktober 1869, Porbandar, India – 30 januari 1948, New Delhi, India) verdient het dat zijn 75ste sterfdag herdacht wordt.
Een wonderlijk mens, deze kleine magere man. Levenslang fanatiek vegetariër en aanhanger van natuurgeneeswijzen. Afkerig van moderne westerse technologie, al bracht hij zijn halve leven in treinen door als hij niet gevangen zit. Probeerde de Engelse textielindustrie te beconcurreren door iedereen aan het handmatig spinnen te zetten en zat waarheen hij ook reisde zelf dagelijks minstens een uur achter het spinnewiel, halfnaakt in zijn eeuwige dhoti sinds hij ook de westerse kledij had afgezworen. Altijd een blinde vlek gehouden voor zijn aandeel als veeleisende autoritaire vader in de ontsporing van zijn oudste zoon. Wilde als oude man het nichtje dat hem verzorgde bij zich laten slapen om samen te demonstreren dat ze aan hun seksuele passies ontstegen waren. In bijna alles obsessief.
Maar bovenal de man van absolute geweldloosheid als de weg bij uitstek waarmee belangrijke veranderingen kunnen worden afgedwongen, grote sociale tegenstellingen kunnen worden overbrugd, uitbarstingen van geweld kunnen worden gedempt en voorkomen. De grote inspirator van iemand als Martin Luther King en daarmee van grote geweldloze bewegingen voor burgerrechten.
En tot zijn laatste adem in zijn optreden gedragen door een religieuze toewijding en gedrevenheid. Voor alles was hij de geestelijk leider van een van de grootste volkeren op aarde.
Niet fraai voor onze eigen geschiedenis: zijn kwaliteiten als leider ontdekte en ontwikkelde hij in Zuid-Afrika in gevecht tegen blank racisme en suprematie, met tegenover zich de voormalige generaal van de Boeren en vervolgens Britse gouverneur met Nederlandse voorouders Jan Smuts (1870-1950). ‘Dankzij’ Smuts die geen duimbreed toegaf, ontwikkelde Gandhi de praktijk van satyagraha en ahimsa: geweldloos burgerprotest met stakingen, een mars en bereidheid om gevangenisstraffen uit te zitten. Op het perron van het station van Pietermaritzburg wordt nog altijd de plek aangewezen waar Gandhi uit de trein was gezet omdat hij zich niet hield aan de bordjes die plaatsen alleen voor blanken reserveerden. In Zuid-Afrika stichtte Gandhi ook al een ashram, een woon- en werkgemeenschap, waar ook zijn tijdschrift werd uitgegeven. Voor de discriminatie van de zwarte – inheemse! – bevolking had hij totaal nog geen oog.
Bij zijn terugkeer naar India in 1915 genoot hij al een enorme belangstelling en populariteit. Hij kreeg de eretitel Mahatma, ‘grote ziel’, en werd al snel het boegbeeld van het verzet tegen het Britse regiment en van de grote Congrespartij. De advocaat werd levenslang pleitbezorger van de eenwording van het enorme land op basis van godsdienstige tolerantie en geloof in de waarde van de eigen cultuur. Zo probeerde hij bijvoorbeeld een brug te slaan tussen de moslim- en hindoegemeenschappen door na de val van het Turkse rijk hartstochtelijk (maar tevergeefs) mee te ijveren voor het behoud van het Turkse kalifaat.
Hij streefde een hervorming van het kastenstelsel na, waarbij de verschillende kasten zich niet meer boven elkaar verheffen, maar alleen ‘horizontaal’ in respect naast elkaar blijven bestaan. In zijn eigen ashram werd op voet van gelijkheid geleefd. Volstrekte solidair met de armsten, de ‘onaanraakbaren’ die hij ‘kinderen van God’ noemde, zag hij zich – vooral ook dankzij het optreden van de radicale Amedkar – gedwongen om tenslotte het hele kastenstelsel te bestrijden. Zoals ook zijn behandeling van vrouwen steeds meer op basis van gelijkwaardigheid plaatsvond. Al bleef hij onverbiddelijk vasthouden aan de eenmaal gemaakte keuze voor een celibatair leven binnen zijn huwelijk – nog zo’n merkwaardige obsessieve trek: zijn negatieve waardering van seks. (In andere ashrams in India zal later een andere boodschap klinken!)
Het Hindoeïsme moest in elk geval ook hervormd worden. Tekenend is dat hij zijn hele leven haast nooit in een tempel kwam, of het moest zijn om demonstratief de openstelling voor alle kasten mee te vieren. Hij reist voor die hervorming stad en steeds meer ook land af, met een missie die zich verbreedt naar integrale dorpsverbetering. En ondertussen beantwoordt hij duizenden brieven over alle mogelijke vragen die men de Mahatma (‘grote ziel’) voorlegt.
Diep geworteld in Hindhoe tradities en overtuigingen en een groot kenner van de Baghavad Ghita, verbond hij zijn religieuze opvattingen met die van andere godsdiensten, in het bijzonder met de Bergrede uit de Bijbel. Gandhi hield een dagelijks gebedsuur met teksten en liederen uit verschillende godsdienstige tradities, ook de islam. En wekelijks hield hij ook een stiltedag zonder activiteiten, hoogstens dat hij zijn oor te luisteren legt voor verhalen die niet kunnen wachten. Bijna al zijn hongerstakingen – die hij wonderbaarlijk overleefde, menige Brit dacht dat er dan dus wel gesmokkeld moest zijn met glucose – waren gericht op het uitzuiveren van wanpraktijken in zijn eigen gemeenschap of zijn achterban.
Zijn vele acties om meer rechten en meer politieke zelfstandigheid af te dwingen – waarvan de beroemde Zoutmars tegen de belasting op het zout maar een klein voorbeeld is – brachten hem veelvuldig achter slot en grendel. Wat was Churchill een racistische hork, evenals zijn klonen in het bestuur van India het vaak waren! De Tweede Wereldoorlog bracht Gandhi grotendeels opgesloten in een paleis door. Of de gruwelijke ernst van het nazidom (ver weg) en ook de wreedheid en de omvang van de Japanse terreur (dichtbij) wel helemaal tot hem doordrong? Zijn uitlatingen over de passiviteit van de joden tegenover Hitler zijn om begrijpelijke redenen omstreden. Helemaal afwijzend stond ook Gandhi niet tegenover leger en politie als organen van een staat. In de Boerenoorlog had hij dienst genomen in het Britse leger — als hospitaalsoldaat.
Een indrukwekkend getuigenis van de kracht van geweldloos verzet werd door Gandhi geleverd rond de tijd dat de Britten gingen vertrekken van het Aziatische subcontinent. Het was al duidelijk dat het land in tweeën zou uiteenvallen. Naast India werd een staat voor moslims in het leven geroepen: Oost- en West-Pakistan. Het uiteengaan ging met veel etnisch-godsdienstig geweld gepaard. Hij had zich hier nu juist levenslang tegen verzet. Terwijl de moslimliga en in het bijzonder Jinnah hem al decennialang wegzette als ‘hindoeleider’ had zich altijd opgeworpen als pleitbezorger van een gemengde samenleving. Maar juist op het moment dat de onderhandelingen over de naderende staatkundige zelfstandigheid tot een climax komen en men hem in New Delhi bij de onderhandelingen wil hebben, vertrekt hij naar de brandhaarden van oplaaiend etnisch geweld om zich daar tussen de mensen te vestigen. Met een hongerstaking dwingt hij – intussen tegen de 80 – in Calcutta bij de plaatselijke leiders een einde aan het geweld af. Hij wil dan naar de Punjaab, maar de noodzaak om ook Delhi met een hongerstaking te pacificeren houdt hem daarvan af. Het is echt aan deze inzet van Gandhi te danken dat er in India decennialang een veel toleranter cultureel-godsdienstig klimaat heerste dan in de nieuwe buurstaat.
Hoezeer ook Hindoes geradicaliseerd waren bleek toen hij door zo’n extremistische Hindoe werd vermoord. Tijdens een gebedsuur.
Jezus was zeker één van zijn grote voorbeelden. Het was door de lectuur van Tolstoj dat hij oog gekregen had voor de Bergrede als sleutel voor de boodschap van Jezus, het Nieuwe Testament en heel de Bijbel. Op trektocht door Bengalen las hij op kerstmis 1946 in zijn openbare gebedsuur 1 Korinthiërs 13 over de macht van de liefde! Zijn hongerstakingen waren vormen van plaatsvervangend lijden en boetedoening voor misdragingen van anderen. Hij wierp als het moest het vege lijf in de strijd. En altijd betoonde hij een ongelooflijk respect voor de persoon van zijn tegenstander, steeds op zoek ook naar de dialoog, hoe akelig diens gedrag en diens opvattingen ook waren!
Menig christen in de twintigste eeuw kreeg door Gandhi’s optreden een frisse kijk op Jezus, en het heeft ook de wetenschappelijke kijk op de historische Jezus beïnvloed. Precies wat hij hoopte: dat aanhangers van andere godsdiensten dieper zouden gaan putten uit hun eigen bronnen, om Waarheid te ontdekken en die te praktiseren. En dan kun je rustig laten liggen wat je niet in praktijk kunt brengen omdat het geen Waarheid is.
Wie tot God komt, gaat God – of het goddelijke, of hoe je het noemt, in Gandhi’s eigen idioom ‘Ram(a)’ – in elk ander mens, elke man of vrouw, zien, en proberen te blijven zien. En dan slaat juist godsdienst dan een brug tussen godsdiensten en tussen godsdienstige en niet-godsdienstige mensen. Godsdienst, gepraktiseerd met verstand, is naastenliefde, gebaseerd op een diep besef van waardigheid, en leidt tot vrede.
Hoe gaan we om met zijn erfenis?
Met gebroken geweren kan de Russische verovering van Oekraïne niet gestuit worden.
Maar het gevaar van een eenzijdige focus op militair geweld om conflicten te beslechten blijft zonneklaar.
Zoals het ook helder is dat Modhi met zijn hameren op de hindoeïstische identiteit van India de religieus-etnische onverdraagzaamheid aanwakkert en de erfenis van Gandhi verkwanselt.
Waar zijn in ons land de Gandhi’s die zich fysiek tussen de conflicterende partijen werpen om vreedzaam overleg en wederzijds respect af te dwingen, als polarisatie hoogtij viert en we vergeten dat we in onze strijd om van de ander te winnen, juist de ander verliezen?
Een van de vele plekken waar het belang van Gandhi op een tragische manier oplicht is wel Palestina. De afloop van het Britse bestuur van het mandaatgebied Palestina was even dramatisch en gewelddadig als die op het Aziatische subcontinent. De religieus-etnische tegenstellingen liepen even hoog op, de ‘democratische’ staten die deze dekolonisatie opleverden, hebben een vergelijkbare etnische grondslag, met een even ‘duurzaam’ conflict met de ander waarmee de staat niet werd gedeeld. Met dit verschil dat de Palestijnen geen Pakistan of Bangladesh werd gegund.
Gandhi liet zien dat het anders had gekund en anders had moeten aflopen.
De voor Gandhi belangrijkste tekst uit de Bhagavad Ghita (hoofdstuk 2 vers 62 en 63) was:
Wanneer men in de voorwerpen van de zintuigen verdiept raakt, ontwikkelt men gehechtheid.
Hechting leidt tot begeerte, en uit begeerte ontstaat vrees.
Vrees maakt het oordeel mistig, wat resulteert in verwarring van het denken.
Als het denken verward raakt, verdwaalt het verstand.
En als het verstand verdwaald raakt, gaat men te gronde.
Als we ons eens bleven oefenen in onthechting …
Harmen Jansen
(met dank aan de tweedelige biografie van Ramachandra Guha)