Reactie op het vervolgrapport over het ambt voor de synode van de Protestantse kerk, vergaderig juli 2022
Positieve waardering voor:
(1) Het intact houden van de hoofdlijn van het eerder besproken rapport Geroepen en gezonden, dat ruimte maakte voor de openstelling van het ambt van de woord- en sacramentsbediening voor HBO-opgeleide kerkelijk werkers met passende doorontwikkelde competenties.
(2) Het aanhouden van het duidelijker onderscheid dan we gewend waren tussen dit voorgangersambt en de andere ambten, de ‘gemeenteambten’. Dit wordt dieper gravend onderbouwd met argumentatie vanuit bijbelse gegevens, uitlopend op een versterking van de theologische betekenis van het voorgangersambt als ‘dienst van Christus’.
(3) De betekenis van ordinatie wordt gehandhaafd en ook nog steviger aangezet. Terecht. Calvijn gebruikte de term al in Institutie IV in verband met ‘de oplegging der handen’.
(4) De dimensie van de persoonlijke roeping en het roepingsbesef wordt grondig aan de orde gesteld als binnenkant van het ambt. Waarmee tegenwicht wordt geboden tegen eenzijdige aandacht voor het beroepsaspect (professionaliteit en opleiding) in de discussies over het ambt.
(5) Vanuit de gedachte van de roeping en zending door Christus wordt de ruimte voor diversiteit in voorgangersambt nog verder vergroot. Het gemeentepredikantschap is nog minder de regel waarop andere predikanten de uitzondering zijn. Christus werkt ook door categoriale pastors, pioniers, hoogleraren.
(6) De collegialiteit van het ambt wordt nadrukkelijk betrokken op deze gemeenschappelijkheid in dezelfde roeping van geordineerde ambtsdragers.
(7) De relativering vanuit de bijbelse oorsprong van het ambt, van de angst van het verzet tegen hiërarchie. Er wordt zelfs expliciet een vraagteken gezet bij de houdbaarheid van de recent nog veelbesproken regel van ‘Emden/ Wezel’ dat geen ambtsdrager over een andere mag heersen.
(8) Het vermijden van een simplistische tegenstelling tussen HBO en universiteit en tussen de competenties van HBO-ers en universitair geschoolden. Door woorden te geven aan het verschil die verder gaan dan ‘lager of hoger werk- en denkniveau’ ligt er een handvat voor de profilering. De verschillende habitus tussen een WO-er en een HBO-er betekent geen mindere geschiktheid van de laatste voor het derde (of eerste?) ambt.
(9) De voorzet voor een vierde ambt om recht te doen aan de positie van de andere kerkelijk werkers en zo ‘huiswerk’ te doen dat Geroepen en gezonden nog had laten liggen.
Mijn vragen en kanttekeningen bij elk van deze punten:
(1) De theologische insteek lijkt me een andere dan Geroepen en gezonden. De toonzetting is meer biblicistisch en meer typisch ‘gereformeerd’ door een zeer uitvoerige analyse van bijbelse bronnen (alleen NT), een korte beschrijving van het erfgoed van de Reformatie, een karikatuur van de middeleeuwse priester en in de noten veel Van Ruler. Calvijn had veel meer aandacht voor kerkvaders als Gregorius en Augustinus. Onlangs werd De pastorale regel van Gregorius heruitgegeven, heel boeiend juist in verband met de versterkte aandacht voor geestelijk leiderschap en roepingsbesef als binnenkant van het ambt. Het ambt als ‘dienst aan Christus’ verbindt ons met priesters en evangelisten in de Kerk met grote K. Ik mis de verbinding met de intensieve oecumenische reflectie op het ambt in de afgelopen eeuw. De gedachtegang is vrijmoedig en creatief, maar het hameren op ambt als ‘dienst van Christus’ werkt op mij vervreemdend. Het is het, maar dat zijn alle andere ambten en dat is het ambt aller gelovigen ook. Gregorius had het over herderschap met leergezag. Zwingli begon de (‘gereformeerde’!) Reformatie met een preek ‘Der Hirt’. Ik houd het dus maar op ‘herders en leraars’😊. Dan wordt ook het OT relevant voor de beeldvorming, theologie en spiritualiteit van het ambt. Of de rabbijn uit de joodse traditie.
De hoofdlijn van het rapport betreft de ‘gelijkoorspronkelijkheid’ van kerk en ambt, waarbij ze ook wederzijds onafleidbaar zijn. Het ambt is niet maar een functie van de gemeente. In de herleiding tot Christus raakt het kwalitatieve onderscheid tussen de apostelen als eerste getuigen van Christus en de latere getuigen verloren (belangrijk boek daarover ooit: Markus Barth Der Augenzeuge). Dat ooggetuigeschap is een juridisch begrip. Ik denk dat er in dit rapport iets mis gaat rond de apostoliciteit van de kerk. Dominees hebben het gezag van apostelen? Hun ‘gezag’ bestaat bij de gratie van de apostoliciteit van hun boodschap. Met de grote nadruk op de roeping van personen raakt de eigen dimensie van het gezag van het Woord dat doorgaat ondergesneeuwd. Er gaat een Woord door de wereld via een keten van getuigenisssen. Noordmans zag in Herschepping de twee lijnen van ‘woordverband’ en ‘persoonsverband’ door de geschiedenis lopen. Die zijn minsten zo onherleidbaar tot elkaar als de ‘ambtslijn’ en de ‘kerklijn’ die het rapport als werk van Christus in de geschiedenis trekt.
(In het rapport staat: ‘Het apostolisch gezag van de ooggetuigen wordt (..) overgedragen aan hen in wie een bijzondere nabijheid van de Geest zich in de praktijk bewijst’. Het apostolische ambt houdt ‘anders dan in de protestantse traditie verondersteld wordt, niet op bij de twaalf’ (27). Verderop heet het dat de zending van de apostelen samengaat met het ontstaan van ‘de gemeente’ (41). Maar gaat die zending er niet juist aan vooraf? Dit is inlezen van de eigen theologie in de Schrift! Even later dan toch een kleine correctie: bij de discipelen is de rol wel anders dan die van de schare (42). Maar weer later: ‘Zij worden gezonden zoals de apostelen gezonden werden’ (44). Nee, dat worden de ambtsdragers niet, want alleen dee apostelen werden ‘rechtstreeks’ door Christus gezonden. Wij worden het alleen afgeleid, via de roeping van de Kerk! De vertaling van apostoliciteit als ‘verbondenheid met de verkondiging van de eerste apostelen’ stipt dan misschien even het bovengenoemde ‘woordverband’ van Noordmans aan (44), maar het blijft hangen in een te bondige omschrijving: ‘kritisch verantwoorde relatie met de oorsprong van het Woord (in de verkondiging van Jezus) en met de gelijktijdige verkondiging van andere dienaren des Woords’, een omschrijving waarbij de apostelen als beslissende tussenschakel tussen ons en Jezus wegvallen.)
Ik heb dan ook mijn vraagtekens bij de scherpe scheiding tussen ambt en gemeente. Het is altijd wat heen en weer gegaan in de geref. traditie tussen het ‘opkomen uit’ en het ‘tegenover’. Het gaat erom dat ze niet zonder elkaar te denken zijn. Kerk is daar waar woord en sacrament hun werk kunnen doen. Een beetje kerkbesef en je wilt gewoon vrijgestelde voorgangers. Maar organisatorisch ligt het primaat bij de kerk. Vooral sinds 1789-1848: scheiding kerk-staat, het verenigingsmodel voor kerkgenootschappen, de ‘democratiseringsbewegingen’, het kiesrecht. Daardoor heeft het ambt aller gelovigen grotere betekenis gekregen. En het rapport is daarover gewoon te mager. Het is niet alleen iets ‘naar buiten’. Het is allemaal bezig zijn in de dienst van Christus (Ef. 4: 12), geroepen tot lofprijzing (Groene Theologie: ook namens en met de schepping). Ambten en bedieningen zijn functies aan en in ‘het lichaam van Christus’, maar ze komen sinds de apostelen toch echt allemaal op uit de Kerk. En dat pionierswerk organisatorisch voorafgaat aan gemeentestichting maakt hun ambt nog niet tot iets dat theologisch ‘voorafgaat’ aan Kerk. De pionier wordt gezonden door een kerkgenootschap, vanuit een gemeente. In het Credo belijden we wel het geloof in de Kerk, maar niet ook nog apart in het ambt. Misschien omdat het ambt deel is ván de Kerk die antwoord geeft op het Woord-dat-werkt? D. Chantepie de la Saussaye sprak in 1855 over het ‘leraarsambt’ als personificatie van de gemeente. Dat vind ik een mooi woord. Zeker als je gemeente in gekwalificeerde zin opvat als ‘lichaam van Christus’.
(2) Het onderscheid ‘ambt van de kerk in de gemeente’ en ‘ambt van de gemeente in de kerk’ wordt wel gehandhaafd maar nauwelijks als zodanig genoemd. Is dan nog wel duidelijk dat dit ook rechtstreeks gekoppeld is aan het hebben van een betaalde aanstelling in het geval van de voorganger, dus aan de rechtspositie? Het gaat ook om de spiritualiteit van het ambt in relatie tot het instituut kerk. Ben ik in het ambt ook vertegenwoordiger van de Kerk in de gemeente: het eigen kerkgenootschap, de bredere christenheid, wereldwijde oecumene, de christelijke traditie? Daarover hoor ik hier maar weinig. Wordt het onderscheid tussen kerk en gemeente wel genoeg theologisch gewaardeerd, in de zin dat kerk als eigen grootheid meer is dan de som der delen en daarom ook een kritische functie om het Evangelie heeft tegenover de plaatselijke vergaderingen der gelovigen? Genoemde la Saussaye sr legde de vinger bij de spanning tussen ‘kerk’ en ‘gemeente’ vanwege de eschatologie. De gemeente is nog niet ideaal, maar onderweg.
(3) Die geringe waardering voor het instituut kerk wordt zichtbaar bij de ordinatie. Hier springt het betoog van de plaatselijke gemeente waarin die plaatsvindt direct over naar het historische werk van Christus waarmee de ordinatie verbindt. Had hier niet iets meer mogen staan over de betekenis van de oplegging der handen als daad van vertegenwoordiging van het kerkgenootschap en als ‘successio apostolorum’ waarbij je in een bijzonder persoonsverband wordt gesteld dat verder reikt dan alleen de collegialiteit van je eigen kerkgenootschap?
(4) Wordt de persoonlijke roeping niet te zwaar aangezet? Het ambt dient als erkenning en bescherming van de roeping. Maar wékt het ambt niet vooral ook de roeping, via roepende gemeente en erkennende Kerk? De kandidaat zegt ja op het beroep en op de vraag bij de bevestiging over zich geroepen weten. Maar het roepingsbesef moet theologisch en psychologisch niet een al te zelfstandig bewijs worden dat Christus hier aan het roepen is. Er staat wel (14) dat het roepingsbesef je nog niet kwalificeert tot geroepene door Christus. Er staan genoeg zinnen die waken tegen de overbelasting van de authenticiteit als allesbepalende factor in het ambtswerk. Maar het belang van de persoonlijke spiritualiteit lijkt theologisch en psychologisch hetzelfde gewicht te krijgen als de ontmoeting van de apostelen met Christus. Ondertussen zijn we juist géén ooggetuigen van de Opgestane en we krijgen misschien wel eens een visioen, maar geen apostolische ‘verschijning’. Het is Hemelvaartsdag geweest. En doorslaggevend argument voor het openen van de kansel voor vrouwen (had ook wel even genoemd mogen worden als protestantse bijzonderheid) of voor een HBO-er is niet hun roepingsgevoel dat eerbiediging nodig heeft, maar het empirische bewijs dat het beroepen en erkennen door de kerk effectief leidt tot opbouw van de gemeente. De Geest werkt ook met hen.
En hoe waardeert dit rapport theologisch de professionaliteit als derde factor uit de trits persoon-beroep-ambt? Het ambt brengt de noodzaak van bekwaming met zich mee. Talenten doen ertoe. En aan het slot blijft academische opleiding erg gewenst, inclusief die in oude talen. Maar wordt de persoonlijke roeping en het roepingsbesef niet te los gemaakt van de bekwaamheid en de erkenning van die bekwaamheid, dus van de ontwikkelde professionaliteit? Het rapport is bang voor een afhankelijkheid van het ambt van opleiding in plaats van andersom (39).
En de mogelijkheid van tent making ministry (Ehrenamt) wordt wel erg gemakkelijk aangegrepen om zich de vraag naar de wenselijkheid van betaalde aanstelling (met rechtspositie die vooral daarover gaat!) van het lijf te houden. Juist de professionaliteit is een wezenlijk onderscheid tussen voorganger (herder en leraar) en straks ‘het vierde ambt’ aan de ene kant en anderzijds de andere ambten. En zit er misschien een onderhuids verband tussen de apostolische (!) aanwijzing over de plicht om in het levensonderhoud van de voorganger te voorzien en zijn/haar charisma dat in het werk verder tot ontvouwing en ontwikkeling komt, lees: zijn/haar professionaliteit? De professionaliteit bewaart het ambt voor teveel verpersoonlijking! Het rapport waarschuwt voor de eenzijdige focus op de authenticiteit van de persoon, maar kiest met de betekenis van het doopritueel of de zegen los van de persoonlijke beleving van de ambtsdrager een slecht voorbeeld. Bij dit soort sacramentele handelingen werkt het ritueel bijna ex opere operato (door de performance). ‘Het ambt communiceert’. Maar op andere momenten is de authenticiteit, d.w.z. de persoonlijke band, wel van fundamenteel belang. Haal de kerkelijk werker weg en je hebt geen jeugd meer. Dat is niet vanwege teveel cultureel belang van authenticiteit maar vanwege het gewicht van het persoonlijke in relatie tot de professionaliteit: dat de persoon weet te communiceren en relaties te leggen!
(5) Prima, het theologisch ruimte bieden voor grote diversiteit in vormen van predikantschap. Dit brengt dan ook de noodzaak met zich mee om de bovenplaatselijke organisatie van de kerk theologisch hoog te waarderen als eigen gestalte van het lichaam van Christus.
(6) Fijn dat het thema van de collegialiteit van het ambt nadrukkelijk betrokken wordt op de andere dienaren van de kerk(en) in hetzelfde ambt. Daarmee verwijdert het rapport zich op een goede manier verder van het gereformeerde principe van de ‘collegialiteit’ in het kerkbestuur door kerkenraden (colleges) samen met de andere ambten. Die samenwerking en met name de machtsdeling blijft belangrijk. Alleen zijn diaken en ouderlingen geen collega’s. Deze samenwerking valt eerder onder het communale aspect uit de ambtstheologie (de trits over het persoonlijke, collegiale en communale van het ambt volgens oecumenische ambstheologie).
(7) Ik begrijp dat het rapport de opening naar hiërarchie bedoelt als hiërarchie binnen het ambt, dus als optie voor een junior-senior-verhouding. Ook als opening naar persoonlijke beslissingsbevoegdheden van een bisschop? Jammer dat het woord ‘teamwork’ niet opduikt. (Ook niet meer in een recente standpuntbepaling van de BNP). In de GKV (onze naaste buur) is er niet zoiets als verplichte deelname aan een werkgemeenschap, begreep ik. Als collegialiteit een integraal onderdeel is van het theologisch verstaan van het ambt (denk aan het voortdurend spreken in meervoud in het NT over de vele bedieningen en gaven: nooit individualistisch) moeten we niet de kant van vrijblijvendheid uit (theedrinken in een coetus). Anders gezegd: wordt het collegiale van het ambt ook wel net zo theologisch en spiritueel als het persoonlijke aspect? Denk aan het apostolische ‘wij’ in het NT, of aan de collegialiteit van onze collega’s in de RK bisdommen (die ook iets kunnen vertellen over de negatieve kanten van de hiërarchische relatie tussen de ‘echte’ pastoor en de pastorale werkers!). In de collegiale samenwerking in teams zagen we bij Geroepen en gezonden ook een concreet antwoord op de vraag hoe met HBO-opgeleide voorgangers met beperkte kennis van de grondtalen toch het apostolische ‘woordverband’ van de kerk in stand zou kunnen blijven!
(8) Is het wel zo dat ‘de kerk bekwaamt’? Nauwelijks! De kerk laat opleiding en educatie voor een goed deel over aan andere instanties en aan de Heer zelf en de leiding van de Geest. De kerk heeft ook geen beurzen voor het financieren van zeven jaar voltijds studeren en ook niet voor drie. De HBO-instellingen hebben geen bestuur dat gerelateerd is aan synode of dienstenorganisatie. De persoon zelf bekwaamt zich en dient zich te blijven bekwamen: wie niet studeert is niet bekeerd!
(9) Jammer dat de gedachten over het vierde ambt niet verbonden zijn met de huidige regelgeving over de bediening en de ouderling-kerkelijk werker of diaken-kerkelijk werker. Hier ligt huiswerk dat niet alleen praktisch en juridisch van aard is. In feite is de ordinatie er al: een bevestiging met oplegging der handen. De vraag is of dit vierde ambt dan gedacht moet worden als ambt van de gemeente in de kerk (wat nu het geval is bij de ouderling- en diaken-kerkelijk werker) en wat dan het voornaamste verschil met het voorgangersambt zou zijn en wat wenselijk zou kunnen zijn in verband met blijvende tijdelijkheid (= voor de duur van de aanstelling). Of wordt het ook een ambt van de kerk in de gemeente? Met alle rompslomp die daar dan bij gaat komen wat betreft rechtspositie en betaling via de generale kas. Met de ouderling- en diaken-kerkelijk werker is in feite al besloten dat een ambt in kerkenraad en gemeente kan samengaan met de rechtspositie van werknemer. Wat mij betreft blijft dat zo en is het vooral een kwestie van semantiek. Noem een kerkelijk werker met aanstelling geen ouderling of diaken meer, maar onderscheidt hem of haar van de vrijwillige ambtsdrager met termijnen van vier jaar, vanwege de professionaliteit, de speciale taak en de kortere of langere aanstellingstermijn. En laat er als noviteit bemoeienis van de classis in de vorm van toestemming vooraf en approbatie bij het benoemen dat dan ook beroepen gaat heten. Als de kerkelijk werker vervolgens doorgroeit tot voorganger komt er een moment van rechtspositionele verandering. Tot een pensioenbreuk hoeft het denk ik niet te leiden.
Juni 2022, Drachten
dr. Harmen Jansen VDM
oud-synodelid en betrokken bij de voorbereiding van het eerdere rapport Geroepen en gezonden.