Vrees niet, geloof alleen
*16 maart 1837, Groningen – † 1 december 1919, Groningen
Met deze woorden uit het Marcusevangelie wist Magdalena de Ranitz in 1863 anderen in haar stad Groningen te motiveren om mee te doen aan de oprichting van een vereniging voor onthouding van bedwelmende dranken. De jonkvrouw is een niet erg bekend voorbeeld van protestants-christelijk pionieren in sociaal werk in de tweede helft van de negentiende eeuw. Zij legde de basis voor jeugdzorg in de stad.
Ze was de middelste van zeven kinderen. Vader was een tijd burgemeester van de stad. Al jong werd ze lid van een Vrouwenvereniging – een initiatief van de theoloog Hofstede de Groot – die armen en zieken bezocht en ondersteunde. Het boekje ‘Uit de achterbuurt’ van J.B. Wightman hielp haar te zien hoe alcoholisme gezinnen kapot maakte. Het pand dat ze voor Bijbellezingen en drankbestrijding verwierf heette later ‘De droge kroeg’. Ze kreeg de steun van aanzienlijke orthodoxe geloofsgenoten. De Réveilman ds. Heldring uit Zetten en ds. Adama van Scheltema, een sociaal bewogen predikant in Amsterdam, waren belangrijke inspirators.
Op 19 augustus 1865 ontmoette zij het arme weesmeisje Johanna Siegers en een vrouw die ‘christelijke arbeid’ zocht. Ze huurde voor hen een huis. Johanna verdween al na 14 dagen. Maar er volgden andere meisjes en een 11- jarig kind. Het huis was al gauw te krap. Ze vond een nieuw onderkomen bij wasvrouw Betje Klamer. Waarmee ook het stevige lichamelijke werk geregeld was dat naar haar mening (en die van andere pioniers van inwendige zending in die tijd) een belangrijk middel was om ‘de verkeerde neigingen van de meisjes te bestrijden.’
In 1866 overleed haar verloofde. Ze zou zich voortaan geheel wijden aan het ‘reddingswerk’ en stak er veel eigen geld in. Het werk dijde uit. Voor de financiering werd in 1881 de ‘Vereeniging tot opbeuring van boetvaardige gevallene vrouwen’ opgericht, kortweg ‘vereniging Doorgangshuis’. In 1882 werden er drie bij elkaar gelegen panden geopend, het Kinderhuis voor verwaarloosde kinderen, het Middenhuis en het Groote Huis voor open en gesloten opvang en heropvoeding van opgroeiende meisjes. Tot 1915 kwam de Ranitz er elke dag per rijtuig naar toe. Daarna bleef ze nog in het bestuur tot een jaar voor haar dood. Ze verzette zich zo veel ze kon tegen overheidsbemoeienis.
De aanpak van het Doorgangshuis groeide met veranderende inzichten over jeugdzorg mee, maar het bleef tot in de jaren ’50 een uitsluitend hervormde aangelegenheid.