Niets doet ons hart meer ineenkrimpen als religie die buitensluit. Zet die niet tot bloedige vervolgingen aan, dan kweekt ze toch een liefdeloze trots op een exclusieve waarde voor God. Dat geeft onze meest deugdzame aandriften een verkeerde richting
*6 september 1729, Dessau – † 4 januari 1786, Berlijn
Hij stotterde en had een bochel. Het stond een gelukkig huwelijk evenmin in de weg als groot respect in de Berlijnse elite. De grootvader van de componisten Felix en Fanny Mendelssohn(-Bartholdy) is een sleutelfiguur in de geschiedenis van de joodse emancipatie in Europa.
Thuis in het getto van Dessau was alleen Jiddisch gesproken. Zijn vader schreef Torarollen over. Pas toen hij als veertienjarige met de plaatselijke rabbijn mee naar Berlijn verhuisd was, leerde hij Duits en allerlei vakken. In een zijdefabriek vond hij werk als boekhouder en later als bedrijfsleider. Het was de tijd van Frederik de Grote, de Pruisische vorst die de Verlichting aanhing. Mendelssohn, trouw bezoeker van de synagoge, won een belangrijke wetenschappelijke prijs. In zijn geschriften bleek dat hij een stevige partij mee kon blazen in de filosofische discussies van zijn tijd. Hij raakte bevriend met G. E. Lessing en werd zijn model voor Nathan de Wijze, Lessings beroemde toneelstuk uit 1779 met de parabel van de drie ringen.
En Mendelssohn beijverde zich voor goed onderwijs van de joden, voor verbetering van hun maatschappelijke positie, voor geloofs- en handelsvrijheid. Hij vertaalde de Hebreeuwse Bijbel in het Duits. Hij vond dat de belangrijkste joodse opvattingen niet strijdig waren met moderne ideeën over God, moraal en staat. De staat regelt de verhoudingen onderling, religie de verhouding met God. Kerk en staat moeten daarom worden gescheiden, religieuze tucht afgeschaft. Oostelijker in Europa vond de chassidische opwekking plaats, in Berlijn kreeg zo de Haskala gestalte, de meer intellectuele vernieuwing van het jodendom.
Hij raakte ernstig van slag toen de auteur Lavater publiekelijk vroeg waarom hij met zijn verlichte opvattingen geen christen werd. Even later werd hij ook nog in het beklaagdenbankje gezet van denkers die eigenlijk atheïsten waren. Maar met zijn boek ‘Jerusalem’ uit 1783 kreeg hij niemand minder dan de geleerde Immanuël Kant op zijn hand. Het bevatte tegelijk een bewogen verdediging van het jodendom en een argumentatie voor gelijkberechtiging die juist ruimte laat voor verschillen in godsdienstige praktijken en opvattingen.
Gezien onze anti-boerka-wetgeving, ontslagen weigerambtenaren en toenemend verzet tegen bijzonder onderwijs zijn ook wij nog niet van de vraag af of ook ‘verlichting’ kan ontaarden in een vorm van religie die buitensluit.