naar aanleiding van de discussie over (in)zegenen van huwelijken
Hoe vrij kunnen we elkaar in de kerk laten? In het opvoeden is vrijheid een spannend thema. Opvoeden is gefaseerd loslaten. Een verstandige ouder doet het in wisselwerking met het groeiende vermogen van het kind om verantwoord met vrijheid om te gaan. De peuter van twee moet achter het hekje blijven. Maar een kind van achttien moet niet nog om toestemming hoeven vragen om naar vrienden te mogen gaan. Het puberbrein is dan toch echt een stuk verder ontwikkeld als toen de eigenaar ervan twaalf of dertien was en nog niet goed de gevolgen van eigen beslissingen kon overzien.
Kerkelijke gemeenten hebben geen puberbrein. Toch doet onze Protestantse Kerk nog aan betutteling. Ook al laat de landelijke kerk nu met ‘Kerk 2025’ een stuk regie los over de plaatselijke gemeente. Regels voor bestuur, beleid en organisatie worden verruimd, met terecht behoud van vormen van toezicht en van gezamenlijk beleid, want kerk ben je ook samen en met gezamenlijke verantwoordelijkheden. Maar gemeenten krijgen meer vrijheden.
Verder terugkijkend was ook het samen-op-weg-proces richting kerkenfusie van 2004 een oefening in elkaar meer vrij laten. De neiging om kerkelijke eenheid te verwarren met eenvormigheid zit nogal diep in het protestantse DNA. Protestanten waren heel lang meesters in het aanscherpen van de eigen identiteit. Kerkelijke neuzen stonden vaak in één richting. Of menigeen dácht in elk geval dat het zo was. Het heeft heel wat jaren van discussie en vergaderwerk gekost voordat het wiel van de Protestantse Kerk was uitgevonden. Maar toen hádden we dan ook wat: een kerk van gemeenten uit verschillende protestantse stromingen, waarin liturgische smaken mogen verschillen. En praktijken mogen soms haaks op elkaar staan. Neem de ruimte voor vrouwen. In een substantieel deel van de Protestantse Kerk worden er nog steeds geen vrouwen in het ambt gekozen. Een man kan na zijn theologiestudie proponent worden ook als hij verklaart dat hij zijn vrouwelijke collega’s wel als mens en als vakzuster respecteert, maar niet als collega-predikant. Voor sommige gemeenten heeft zo’n theoloog dan juist een pre. Dat heb je in een kerk met veel vrijheden.
Maar diezelfde kerk verbiedt de plaatselijke gemeente nog wél om een huwelijk van twee mensen van hetzelfde geslacht kerkelijk in te zegenen. Dezelfde vrijheid die een deel van de kerk voor zich heeft opgeëist om af te wijken van wat in ons land nu geldend recht is geworden, wordt niet gegund aan andere gemeenten om zich juist wél daaraan te conformeren. Predikanten moeten een soort weigerambtenaar zijn. Ze mogen twee vrouwen of twee mannen alleen ‘zegenen’. Het heet een ‘andere verbintenis’. Het mag geen huwelijk heten.
Apostel Paulus kan ons redden. Neem de kwestie die toen veel rumoer gaf, namelijk het punt van wel of niet kosjer eten, of wel of niet eten van vlees van dieren die aan heidense goden waren geofferd. Paulus wenst zijn gemeenteleden toe dat ze elkaar daarin vrij konden laten en elkaar er niet om zouden veroordelen. Paulus neemt de verschillen serieus. Hij doet ze niet af als alleen maar verschil van smaak. Het zijn gewetenszaken waarbij overtuigingen botsen. Maar hij leert een ander principe nog zwaarder te wegen. In de kerk van Christus geldt de regel van respectvol omgaan met elkaar als ‘mensen van de Weg’. De binding aan de Heer, aan het Evangelie van een bevrijdende Liefde gebiedt dat. ‘Laat iedereen zijn eigen overtuiging volgen’. ‘Wie bent u dat u een oordeel velt over uw broeder en zuster?’ (Romeinen 14 vers 5 en 10). Niet het verschil van gedrag en opvatting is hinderlijk voor het Evangelie, maar de onmacht om elkaar vrij te laten. ‘Christus heeft ons bevrijd opdat wij in vrijheid zouden leven; houdt dus stand en laat u niet weer een slavenjuk opleggen’ (Galaten 5 vers 1).
Met die vrijheid is kerkpolitieke koehandel bedreven. Er zijn rond de kerkfusie van 2004 compromissen gesloten die gelijk al niet werkten, want een groot deel van de rechterflank ging ondanks de vrijheid om alles te houden zoals men het plaatselijk gewend was, toch gewoon niet mee. Zij konden niet leven met ruimte voor gemeenten met kinderen aan het Avondmaal en met ‘zegening’ van twee mannen of vrouwen.
En het helpt de Kerk ook nu niet verder om over het huwelijk tussen man en vrouw te doen alsof het zo ongeveer artikel 1 van de Apostolische Geloofsbelijdenis is. Het was al voor Jezus en Paulus niet de enig zaligmakende manier van omgaan met onze menselijke seksualiteit en het is het nog steeds niet. Wat alleen helpt is om de diepte opnieuw te peilen van de bijbelse begrippen vrijheid en samen één zijn in de Heer. Leven vanuit goddelijke genade schept vrijheid, zo vierden we niet voor niets vorig jaar in tal van Reformatieherdenkingen.
En dan zijn er nog wel meer compromissen van 2004 die om herziening vragen. Waarom hebben we toen opnieuw oude belijdenisgeschriften heiliger verklaard dan twintigste-eeuwse mijlpalen van belijden zoals de Barmer thesen uit de strijd tegen het nazisme? Het was en is niet uitnodigend naar christelijke stromingen zoals remonstranten, doopsgezinden en baptisten.
Augustinus zei: ‘ik zou God niet als Vader hebben als ik de Kerk niet als Moeder had’. Van ouders waardeer je achteraf niet alleen maar dat ze je op het spoor gezet hebben van eten met mes en vork, niet vloeken, het vieren van de zondag, je meningsverschillen uitpraten in plaats van uitvechten. Je waardeert ook de blijvende band van liefde, toen je de vrijheid nam om je eigen draai te geven aan het pakket meegekregen waarden, normen en overtuigingen.
Mijn moeder mag nog wel wat ruimdenkender worden.
Protestantse Kerkbode, hoofdartikel zomer 2018