Men kan zeggen dat de kerk te weinig doet tegen wat de wereld voorzet
Als geen ander heeft Jan Zwart voor lange tijd protestants geloof, het geestelijk lied en het kerkorgel hecht aaneengesmeed. Het was op het hoogtepunt van de verzuiling van de Nederlands samenleving. En een belangrijk middel was de radio. Midden jaren ‘20 werden de verschillende omroepverenigingen opgericht. Al direct in 1925 kwam Jan Zwart in de huiskamers met concerten op zijn orgel, eerst bij de AVRO, vanaf 1929 tot aan zijn dood wekelijks bij de NCRV. Zo had de protestant die niet naar bioscoop of variété mocht, toch iets te genieten.
Zwart was een onvermoeibaar propagandist van het orgel, de orgelmuziek en van wat hij zag als ‘een specifiek Nederlandsche koraalkunst’. Zijn jeugd had hij doorgebracht in Rotterdam, waar hij van belangrijke organisten les had gehad. Al op zijn negentiende werd hij benoemd als organist van de Hersteld-Lutherse kerk in Amsterdam met een prachtig groot 100-jarig orgel (nu in de Eusebiuskerk in Arnhem). In de mobilisatietijd was hij op voorstel van zijn predikant met doordeweekse bespelingen begonnen om mensen afleiding te bezorgen. Het sloeg aan. Want Zwart had een missie: het gewone kerkvolk liefde voor de orgelkunst bij te brengen. Daarom speelde muziek die gebaseerd was op bekende psalmen en gezangen een grote rol in zijn concerten. En hij improviseerde in een toegankelijk negentiende-eeuws muzikaal idioom. Zijn eigen composities waren uitsluitend gebaseerd op kerkliederen. Ook schreef hij veel over orgels, organisten en orgelmuziek in de NCRV-gids en orgel- en muziekbladen, runde hij een eigen muziekuitgeverij en belegde hij orgeldagen. Jarenlang gaf hij meer dan 100 concerten per jaar, door het hele land.
In zijn ogen was het calvinisme allerminst cultuurvijandig. Had het Hollandse calvinisme van de Gouden Eeuw dan niet zulke grootmeesters opgeleverd als de invloedrijke Amsterdamse componist en orgeldocent Jan Pietersz. Sweelinck? Zwart speelde ook diens werk en ontdekte de muziek van Hendrik Spuy. Bijzonder was dat hij zelf ondertussen niet in een calvinistische maar een (orthodoxe) lutherse gemeente werkte. En daar richtte hij een koor op waarmee hij cantates in kerkdiensten uitvoerde, oude passiemuziek van Schütz en ook zelfgeschreven werk. Zwart was cantor-organist!
Na zijn dood werd de ‘Zwart-stijl’ van muziekmaken in sommige protestantse kringen ongeveer als alleen zaligmakend voor de kerk gezien. Controverses daarover speelden mee in de protestantse polarisatie die leidde tot een splitsing van de NCRV. De nieuw opgerichte EO boycotte lange tijd het Liedboek van 1973 en de daarmee verbonden kerkmuziek. Maar Zwart zelf had zijn leerlingen juist altijd aangemoedigd om een eigen stijl te zoeken en open te staan voor nieuwe ontwikkelingen.
Feit blijft vooral dat hij bij duizenden mensen diepe snaren heeft geraakt, en dat zonder snaren maar met geluiden uit starre metalen pijpen.
(2018)