Rond het einde van het kerkelijk jaar viert de Kerk vanouds de ‘laatste dingen’. De oude geloofsbelijdenissen spreken over opstanding der doden, laatste oordeel, eeuwig leven, nieuwe hemel en nieuwe aarde. Voor veel mensen zijn deze beelden totaal betekenisloos. Toch gaan ze ergens over.
Boedapest
Het gebeurde ergens eind jaren ’80 in Boedapest, de hoofdstad van Hongarije, toen het IJzeren Gordijn werd opgetrokken dat Europa in twee delen had opgeknipt. Ruim dertig jaar ervoor, in 1956, was in dat land de opstand tegen het toenmalige communistische regime bloedig neergeslagen. De slachtoffers waren ergens achteraf roemloos begraven. Maar nu na de machtswisseling vond er een bijzondere plechtigheid plaats. Niet alleen werden de omgekomen slachtoffers van toen daarbij naam voor naam publiekelijk genoemd en geëerd. De lichamen waren ook uit hun graven gehaald om nu plechtig met statie te worden herbegraven.
Het was toen maar een klein krantenberichtje, geen voorpaginanieuws. Maar zou het kunnen zijn dat in zo’n gebeurtenis waarheid werd wat we volgens het christelijk geloof belijden als ‘wederopstanding van de doden’ en een laatste oordeel? Doden kwamen letterlijk uit hun graf in het kader van een nieuwe beoordeling. In plaats van als staatsgevaarlijke criminelen werden ze als nog geëerd als helden, tot troost van hun nabestaanden omdat er nu eindelijk recht gedaan werd aan de slachtoffers van 1956. Is dit niet wat we van God hopen, dat Hij komt om recht te doen en recht te zetten?
Ik deelde deze gedachte met mijn gemeente van toen. Maar het gaf verwarring. Is opstanding der doden niet méér? Of trekken we de aardse werkelijkheid en Gods werkelijkheid misschien soms te ver uit elkaar, zodat de geschiedenis hier en nu dan vooral het toneel is van ons menselijk handelen, en Gods handelen dan iets is voor ver weg in de toekomst. Maar door de laatste dingen heel ‘groot’ te maken, worden ze tegelijk te groot voor hier en nu. Ze blijven ver weg.
Het belangrijkste bedrijf van de tragedie
Over toneel gesproken: een van de lichtvoetige gedichten van de Poolse dichteres Szymborska heet ‘Theaterimpressies’. Wijlen de theoloog Gerrit de Kruyff hoorde ik ooit werk van haar voorlezen. Ik had nog nooit van haar gehoord. Ze vermaakt zich in dit gedicht over wat er in het theater gebeurt als het toneelstuk is afgelopen. Alle acteurs komen dan namelijk nog een keer opdraven om het applaus in ontvangst te nemen. ‘Het belangrijkste bedrijf van de tragedie’. Ze verbaast zich over de gestorvenen uit het eerste en tweede bedrijf die nu in ganzenpas weer binnenkomen. Een zelfmoordenares maakt een réverence. Een strop om de hals is weer losgemaakt. Slachtoffer en beul staan broederlijk naast elkaar, evenals de rebel en de tiran.
‘De wondere terugkeer van hen die spoorloos waren verdwenen.
Het idee dat ze achter de coulissen geduldig hebben gewacht,
zonder hun kostuum uit te trekken
zonder hun schmink af te wassen
ontroert me meer dan welke tragische tirade ook.’
En dan tenslotte het vallen van het doek! Door een spleet is nog te zien hoe een hand reikt naar een gevallen bloem en een andere naar een zwaard. De laatste zin is dat ze voelt dat haar keel wordt dichtgeknepen. Ontroering?
Szymborska staat niet te boek als een religieuze dichteres. Haar gedichten spelen wel vaak met de gedachte aan de dood en de eindigheid van het leven. Ook hier. Eens valt het doek. Over ons en over ons stukje geschiedenis. En het is maar goed ook, als het doek valt over onrecht, haat en historische gruwelijkheden. Helemaal mooi als er dan eerst onrecht is teruggedraaid. Als er verzoening tot stand gekomen is tussen daders en slachtoffers. Het grijpt haar naar de keel.
Hoop en verwachting voor levenden en doden
In het kerkelijk jaar volgt op de zondag(en) van de Voleinding de adventstijd. Ze horen bij elkaar. Het kerkelijk jaar heeft daardoor eigenlijk geen begin of einde. Het is een cyclus. Aan begin en einde gaat het om dezelfde verwachting. Maar de Toekomende is ook al op ons toe gekomen en blijft graag tegemoet-komend. Voor levenden en doden.
In het spoor van de Lutherse traditie vieren we de laatste zondag van het kerkelijk jaar veelal als Eeuwigheidszondag om de overleden gemeenteleden te herdenken. Het is de uitdaging om samen onze doden samen recht te doen. Kunnen we ze zien in het licht van Gods oordeel met maatstaven van rechtvaardigheid én vergevende barmhartigheid, hoger dan onze vaak beperkte maatstaven? Het gedenken kan pijn oprakelen. Misschien hebben ze missers achtergelaten die niet zijn opgelost. Misschien hebben ze veel moeten missen. Misschien worden ze erg gemist. Kunnen we ze toch los laten, kwijt raken aan de Eeuwige?
Zelf beluister ik in deze tijd van het jaar graag Requiem-muziek. Heel wat grote componisten hebben de laatste eeuwen de mooiste muziek geschreven bij de oude liturgische teksten over de Dag des Oordeels en de Eeuwige rust. Vaak waren ze zelf helemaal niet zo religieus meer. Alsof ze desondanks ook vinden dat het niet waar kan zijn dat alleen maar duister, dood en vergetelheid het laatste woord hebben over ons leven. Misschien is het de hoop zoals Peer Verhoeven die terughoudend verwoordt in lied 736: ‘dat ons schreien ons lachen ergens toe leidt, – onze liefde stoelt op Iemand. Dat zij die ons zijn voorgegaan zijn in het licht, rusten in vrede.’
(bijdrage Protestantse Kerkbode 129/47, 25 nov. 2017)