Tweehonderd jaar geleden werd Nicolaas Beets geboren. Hij werd beroemd als de schrijver van de Camera Obscura, literair hoogtepunt uit het Biedermeier, het tijdperk van trekschuiten en ruisende jurken. De auteur was een theologiestudent.
Eenmaal predikant trok Beets veel publiek. Rijtuigen kwamen van heinde en ver naar Heemstede. Hij had zich intussen aangesloten bij het Réveil, de internationale opwekkingsbeweging van gegoede burgers. Uit zijn pen vloeiden voortaan vooral preken in veelgelezen bundels Stichtelijke Uren. Verschillende liederen droeg hij bij aan de hervormde Vervolgbundel van 1866. ‘Daar is uit ’s werelds duistre wolken’ en ‘Wie heeft op aard de prediking gehoord’ hebben het nieuwste Liedboek niet meer gehaald, maar wel een gedicht dat veel ouderen op de christelijke lagere school vaak uit het hoofd hebben geleerd (p. 568). ‘De moerbeitoppen ruisen’ / God ging voorbij /Neen, niet voorbij, hij toefde/ Hij wist wat ik behoefde /En sprak tot mij
Een heel eigen positie nam hij in toen de anti-revolutionairen van het Réveil zich steeds meer gingen organiseren. Hij was oprichter en voorzitter van de predikantenvereniging ‘Ernst en vrede’, de eerste organisatie van de ‘ethisch-irenischen’ zoals ze spottend genoemd werden. Tot ergernis van Groen van Prinsterer en de zijnen gaf hij niet thuis als er acties en manifestaties op touw gezet werden om veranderingen af te dwingen in de kerkelijke organisatie. Hij was wars van partijvorming en kerkscheuring. Getuig met respect voor anderen van je mening, maar pleeg geen machtspolitiek! En met zijn milde vriendelijkheid was hij door dik en dun de vriend gebleven van mr. J. J.L. van der Brugghen, de sympathieke eerste regeringsleider uit de antirevolutionaire beweging, maar verantwoordelijk voor de Schoolwet uit 1857 die in de ogen van de antirevolutionairen een mislukking was. Iedereen had hem vervolgens laten vallen.
Doen door laten was Beets’ motto. Hij herkende zich niet in de ‘te groote bezorgdheid, te zichtbare inspanning, te grote voorbarigheid’ waarmee men in kerk en staat voor principes streed. Jezus deed heel veel níét. Activisme en geldingsdrang walst gauw over mensen en gevoelens heen die misschien ook recht van bestaan hebben. In het Victoriaanse tijdperk van stoom, ijzer en ijverige organisatie was dit een dwars maar spiritueel tegengeluid.
Na een predikantschap in Utrecht werd hij daar hoogleraar theologie. Maar in wetenschapsbeoefening lag niet zijn kracht. Hij was een actief pleitbezorger voor het in- en uitwendige zendingswerk. Als hoogbejaarde was hij nog voorganger bij een koninklijke begrafenis.