Het raken aan de zomen van het licht
‘Dwars tegen de keer’ luidt de titel van een biografie over de dichteres Ida Gerhardt. Ze was veeleisend. Toen ze als 62-jarige in Eefde nog belijdenis van het geloof had afgelegd, stak ze daarna niet onder stoelen of banken dat ze wars was van gezellig gedoe in de kerk of van ‘blijdschap per drumband besteld’. Onder de duizenden brieven die ze nagelaten heeft zaten ook bemoeizuchtige in verband met zaken als uitbreidingsplannen van de stad Kampen ten koste van het landschap.
In perfectie ligt een hoog geluk, vond ze. Veel theologen houden van haar gedichten. Ook al zijn ze soms stug. Romantiek is ver te zoeken. Geen vlotte rijmpjes, wel heel trefzekere zinnen en prachtige beelden. Over de kracht van onkruid dat beton kan weerstaan. Over de ‘wiggen duisternis, wiggen licht’ van de vuurtoren als beeld voor het raadsel van de ouderdom: ‘het prijsgegeven zijn en alreeds vrij. Het raken aan de zomen van het licht’. Over Christus als hovenier, bij Rembrandts prent bij het paasevangelie van Johannes. Of hoe het licht op zondagochtend begint te wandelen over de tafel.
Ze was lerares klassieke talen in Kampen en Bilthoven. Haar werk verraadt haar kennis van antieke dichters: Lucretius, Vergilius, de lesbische Sappho, Plato. Samen met haar levenspartner Marie van der Zeijde vertaalde ze tussen 1966 en 1972 de 150 psalmen uit de Bijbel, rechtstreeks vanuit het Hebreeuws dat ze speciaal hiervoor had geleerd. De teksten worden nog altijd in diverse kloosters gebruikt in het dagelijkse getijdengebed.
Het is te merken dat ze opgroeide, woonde en werkte in plaatsen aan rivieren. Haar verlangen heeft verte nodig. Aan het begin van de bundel ‘Vijf vuurstenen’ kun je haar voorstellen op het rotsachtige Ierland, waar de twee dames graag verbleven. Heeft ze steentjes geraapt? In haar hand symboliseren ze harde levenservaringen. Verschillende gedichten gaan er op door. Haar suïcidale moeder, miskenning, eenzaamheid, kritiek. Volwassenen zijn in haar gedichten lang niet altijd kindvriendelijk: een moeder die met een harteloze opmerking ‘distelzaad’ in de ziel van een kind strooit, een pastor die zich vergrijpt aan een meisje. Jongeren en kinderen genieten meer haar bewondering. Het kind dat op paasmorgen de eigen naam in sterkers in de tuin ziet. De trotse jongen met lampion in de optocht die haar herinnert aan Eroos – het verlangen – uit de geschriften van Plato en uit de gedichten van haar inspirator Leopold. Maar die steentjes in haar hand weegt ze ook als kansen. God liet haar niet met lege handen staan. Worstelen met de weerbarstigheden van het leven en het volharden in haar dichtersroeping heeft ook veel goeds opgeleverd.
En de natuur breng haar ook vaak tot overgave en rust. Vooral door de meditatieve verstilling heeft menig gedicht een grote overtuigingskracht. Die is nog lang niet uitgewerkt.
(1917)