Zeer gelukkig zijn die christenen, die door de Heere Jezus Zelf geleerd worden, door de onderwijzing van zijn Geest, zonder hulp van mensen
Sara Nevius was getrouwd met Wilhelmus à Brakel, een van de meest gelezen auteurs uit het vaderlandse protestantisme van de Gouden Eeuw. Zijn dikke tweedelige geloofsleer Redelijke Godsdienst uit 1700 stond tot ver in de twintigste eeuw in menig huiskamer vlakbij de Statenbijbel. Voorin staat een ‘Opwekking voor den lezer’ op rijm. ‘Zoek wezenlijk profijt, bizonder dat uw hart/ in waarheid zij voor God, en niet bedrogen wordt’. Ondertekend Sara Nevius. Ze kon dus dichten. Maar dat niet alleen. Zelf zou ze postuum vooral bekend met een boekje over haar geloofsleven dat eveneens tot ver in de afgelopen eeuw zou worden herdrukt.
Sara was een predikantsdochter die voor haar tijd een veelzijdige scholing kreeg. Ze huwde ook een predikant, maar werd al jong weduwe. Via haar moeder in Kampen trok ze naar Utrecht. Dat is dan het centrum van de Nadere Reformatie, de beweging voor innerlijke hervorming in aanvulling op de hervorming van kerk, samenleving en verkondiging. In het circuit rond de theoloog Voetius raakt ze bevriend met Anna Maria van Schurman die haar leert dichten. In 1664 wordt Wilhelmus à Brakel, leerling van Voetius, haar tweede man. Ze verhuizen van de ene Friese pastorie naar de andere tot ze in 1683 in Rotterdam komen. Ze krijgen kinderen, maar van de in totaal zeven kinderen uit beide huwelijken wordt er maar één volwassen.
Naast gelegenheidsgedichten schrijft ze vanaf ongeveer 1673 haar meditaties op, ‘opdat ze niet slaperig, dof, lusteloos verward of lui zou worden’. Een bevriende predikant die ze om begeleiding had gevraagd in verband met de staat van haar ziel had haar doorverwezen naar de Meester zelf. Er hoefde dus geen man tussen haar en de Heer te zitten. Zo schrijft ze dan ook. ‘Alle leermeesters van de wereld zijn met Hem niet te vergelijken. Hij is de wijsheid Gods en alle schatten der wijsheid en der kennis zijn in Hem verborgen. Alles wat Hij leert, haalt Hij uit Zijn eigen schatkamer.’
Ze is actief in kringen met vrouwen en meisjes. De predikanten van de Nadere Reformatie moedigen het samenkomen in kleine gezelschappen aan om daarin geloofservaringen te bespreken. Deze conventikels van gelovige mannen en/of vrouwen zijn in de volgende twee eeuwen vaak bespot en bestreden en soms ook verboden door kerkenraden of overheden. Het zouden broeinesten van dweperij en godsdienstfanatisme zijn. Dat was soms ook zo. Maar zo konden vrouwen wel tot een eigen expressie van geloof en spiritualiteit komen. Het betekende een vergroting van het vrouwelijke domein en een relativering van de mannelijke autoriteit van kerkenraden en dominees. Hier kwamen ze letterlijk aan het Woord.
Kort na haar overlijden ontdekt haar man dankzij een vriendin de schrijfsels. Hij stelt een boekje samen: Een aandachtig leerling van de Heere Jezus, door Hemzelf geleerd, zonder hulp van mensen. Willem schrijft over haar: ‘haar lichaam was zeer welgemaakt, ook was zij schoon van gedaante, had een heldere oogopslag en een doordringend aangezicht. Zij bezat een doorluchtig verstand en was daarmee bevoorrecht zeer begerig naar kennis van goddelijke zaken. De Bijbel had zij als opgegeten. Deftigheid straalde door in haar gedrag. Zij sprak weinig, maar nauwkeurig.’ Even moet ik bij deze liefdevolle opmerkzaamheid voor innerlijke en uiterlijke schoonheid denken aan de portretkunst van Rembrandt.
(2016)