‘Houd juffrouw Voûte in ere, zij doet een goed werk en heeft er veel voor over.’
Tussen de vele honderden levensverhalen in het zesdelige Biografisch Lexicon voor de geschiedenis van het Nederlandse protestantisme staat zij slecht met één regeltje vermeld. Onterecht, gezien het pionierswerk dat zij verrichtte bij het Réveil van de negentiende eeuw.
Zij stamde af van protestantse vluchtelingen uit Frankrijk. Vader was een welgesteld koopman in Amsterdam. In 1845 werd ze diacones in het net opgerichte Utrechtse Diaconessenhuis, waar ze een jaar later adjunct-directrice werd. Niet voor lang. Talentenjager ds. Otto Gerhard Heldring, predikant in het Betuwse Hemmen, betrok haar in 1847 bij zijn plan om een opvangtehuis voor ‘gevallen vrouwen’ op te richten. Ooit was hem gevraagd om een opvangadres voor een verwaarloosd meisje. Al snel had hij zo’n dertig meisjes ondergebracht in huishoudens in de omgeving, maar niet alle meisjes waren geschikt voor het gezinsleven. Sommige kwamen uit de gevangenis en dreigden (weer) in bordelen terecht te komen. Daarom wilde hij voorzien in een tehuis voor de opvang en het onderwijs van zulke meisjes en van ongehuwde moeders en ontslagen vrouwelijke gevangenen. Hij had al een voormalige bierbrouwerij in Zetten opgekocht. Daarvoor had hij nu een bestemming. Op 1 januari 1848 opende Asyl Steenbeek zijn deuren. Op die dag werd Petronella Voûte er door Heldring heengebracht, over het ijs. Zij moest het splinternieuwe beroep van instellingsdirectrice gestalte geven.
Petronella Voûte zou er bijna dertig jaar wonen. Het werk nam haar van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat in beslag. Zij voerde persoonlijk de kennismakingsgesprekken met nieuwe meisjes en legde hun levensgeschiedenissen vast. Ook leidde zij zelf de ochtend- en avondsluiting en de wekelijkse catechisatie. Alles onbezoldigd. In het begin betaalde zij zelfs kostgeld. Vrijwel haar hele vermogen investeerde zij in de Heldring-stichtingen. Heldring had met Steenbeek de smaak te pakken gekregen van het oprichten van instellingen om de ‘inwendige zending’ in Nederland vorm te geven. De donateurs van Steenbeek ontvingen van Heldring jaarlijks een smaakvol jaarboekje Magdalena. Met deze bijbelse naam pareerde hij de soms stevige weerstand die het Asyl Steenbeek opriep. Werk voor ‘gevallen vrouwen’ gold als onfatsoenlijk voor dames van stand.
Ze straalde gezag uit. Ze had vaak overleg met ds. Heldring op het stille kerkplein van Hemmen. Hij met pet en pijp, zij ‘met de wapperende linten van haar muts als een soort aureool om het energieke gezicht.’ Ze verschilden vaak van mening, maar hun goede verstandhouding werd nooit verbroken. Toen er op 14 april 1877 brand uitbrak op Steenbeek lag zij op haar sterfbed. Ze had bijna duizend meisjes onder haar hoede gehad.
(2016)