Ik ben een ingenieur en ik geloof in dingen die werken. ‘Weersta de duivel’, staat er geschreven. En ik zag dat het werkte.
Nu het Evangelie in onze samenleving ook weer pionierswerk vraagt, krijgen de oude verhalen van zendingspioniers een nieuwe actualiteit. Ze gaan altijd over geduld, geloof, toewijding en volharding. Maar ook over het belang van intense en liefdevolle aandacht voor taal en culturele eigenheid van mensen, en wat betreft Fraser ook van gebed en een ‘thuisfront’.
James Fraser staat te boek als een van de succesvolste zendelingen in Oost-Azië. Al op zijn achttiende gaf hij een toekomst als briljant ingenieur, beroemd bergbeklimmer of concertpianist op om zendeling te worden. Vier jaar later trok hij via Hong Kong naar Yunnan, de bergachtige regio van Zuidwest China. Zijn bestemming vond hij hoog in de bergen bij de Lisu, een Tibetaans-Birmese minderheid op de grens van China en Birma met een niet-chinese taal. Hij woonde er in lemen hutten en maakte tochten over de bergkammen. De chaos ten tijde van de Chinese revolutie van 1911 dwong hem tot tijdelijke terugtocht. De eerste jaren leken vruchteloos. Fraser was befaamd om zijn doorzettingskracht als sporter. Maar nu moest hij een geestelijk strijd leveren tegen zijn eigen depressieve gevoelens voor hij anderen uit hun geestelijke duisternis kon halen. Die kon hij niet alleen winnen. Hij organiseerde een ‘thuisfront’ van gebed.
Zes jaar na zijn aankomst kwam er een doorbaak. Er werden in korte tijd 129 families met 600 leden gedoopt. Vervolgens overtuigden deze families anderen om het leven met angst voor geesten (en van veel alcohol en gokken) af te zweren. De belangstelling voor lezen en schrijven groeide nu snel. Voor de taal van de Lisu ontwierp Fraser een alfabet en een muzieknotatiesysteem. De Lisu waren grote zangers die hun geschiedenis via liederen doorvertelden. Hij droeg zorg voor een Bijbel – te beginnen met het Evangelie van Marcus – een liedboek en catechesemateriaal in hun eigen taal. Dit hielp de Lisu aan een nieuw besef van waardigheid.
Frasers spraakmakende aanpak van de kerkopbouw volgde eenzelfde strakke lijn: met eigen mensen en middelen. Hij trainde autochtone evangelisten. Hij leerde hen eigen fondsen te werven. Geen betaling door het buitenland dus. En de kerkleiding kwam ook zo snel als maar kon in handen van eigen mensen. Het belang van dit eigen-kracht-principe bleek in de tijd van Japanse bezetting, de burgeroorlog en de vervolgingen tijdens de Culturele Revolutie. De aanhang is exponentieel blijven groeien. De bijna 15.000 christenen die de communistische prefectuur in de regio in 1950 registreerden waren in 1995 ondanks gedwongen kerksluiting en werkkampen meer dan vertienvoudigd tot ruim een derde van de Lisu-bevolking. De staat stond nu toe dat er tienduizenden bijbels en liedboeken werden gedrukt. Intussen heeft de kerk wel last van voortdurende armoede, ongeletterdheid, gebrek aan gekwalificeerde evangelisten, de trek naar de steden elders en de ontregelende invloed van toerisme.
Fraser zelf overleed al in 1938. In 1992 erkende de overheid het Fraser alfabet voor de taal van de Lisu. Op zijn grafmonument in Weixi staat ‘hoe liefelijk zijn de voeten van hen die goed nieuws brengen’.